Uit het stamboomonderzoek van de familie Colpa/Kolpa is met vrij grote zekerheid gebleken, dat in de eerste helft van de zeventiende eeuw een zekere Philips Culpaer vanuit Armentières in Noord-Frankrijk naar Holland emigreerde en zich in Leiden vestigde . Het is (nog) niet bekend wanneer hij precies naar de Noordelijke Nederlanden is vertrokken. Uit de stamboomgegevens van andere takken van onze familie blijkt dat Philips Culpaer in 1631 in het poortersboek van Armentières werd ingeschreven. Uit mijn eigen onderzoek blijkt dat, volgens het ondertrouwregister van de Waalse kerk te Leiden, op 27-04-1656 Philips Culpaer, geboren te Armentières, in ondertrouw ging met Cathalijntje Feijs. Bij die gelegenheid werd hij geassisteerd door zijn vader Philips Culpaer. Aangenomen mag worden dat deze vader Culpaer dezelfde is als degene die in 1631 in het poortersboek van Armentières werd ingeschreven. Als deze veronderstelling juist is dan is onze voorvaderlijke familie tussen 1631 en 1656 uit Armentières naar Leiden vertrokken.
Uit het ondertrouwregister blijkt tevens dat het beroep van de zoon dekendrapier was. Een drapier (ook wel drapenier genoemd) is een ondernemer in de textielindustrie. Aangezien Leiden in die tijd bekend stond als een van de belangrijkste centra van de textielnijverheid, is het niet verwonderlijk dat hij Leiden als zijn nieuwe woonplaats heeft uitgekozen. Deze veronderstellingen worden in de hierna volgende paragrafen nader gemotiveerd.
De naam Culpaer komt in de loop van de tijd in verschillende spellingsvarianten voor, zoals Colpaar, Coolpia, Colpae, Kolpaer, Colpaer, Kolpaar, Colpa, Kolpa, Kollepa, Colpaa. Ook blijkt er in Zeeuws-Vlaanderen een familie te wonen met de naam Colpaert. In hoeverre deze tak verwant is met de onze is (voor zover ik weet nog) nooit uitgezocht.
Het doel van deze bijdrage is om een beeld te schetsen van de
leefwereld, die Philips Culpaer aantrof, toen hij zich in Leiden vestigde. Om
deze leefwereld te beschrijven is in de volgende paragrafen een beknopte beschrijving
gegeven van de algemene en de lokale geschiedenis in de periode tussen ca 1400
en 1800.
Ten aanzien van de maatschappelijke ontwikkelingen in de stad Leiden wordt uitgebreid
aandacht besteed aan de invloed van de textielindustrie op het maatschappelijk
leven tussen 1275 en 1800. Deze periode is gekozen omdat die samenvalt met 2
bloeiperioden in de textielindustrie. De eerste bloeiperiode begint omstreeks
1275 en eindigt ongeveer in 1575. De tweede bloeiperiode begint omstreeks 1575
en eindigt ongeveer in 1800. Een derde periode, van ca 1800 tot 1975, wordt
in deze bijdrage buiten beschouwing gelaten, aangezien die periode niet relevant
is voor ons voorgeslacht.
Er blijkt een grote hoeveelheid literatuur te bestaan over de
geschiedenis van de Leidse lakenindustrie, over de maatschappelijke verhoudingen
en de stedenbouwkundige ontwikkelingen van de stad Leiden aan het eind van de
Middeleeuwen en het begin van de Nieuwe Geschiedenis.
De bronnen, waaruit onderstaande gegevens zijn verkregen staan in bijlage A
vermeld. In bijlage B staat de herkomst vermeld van de in deze beschrijving
opgenomen afbeeldingen. In bijlage C is een lijst opgenomen met veel voorkomende
Middelnederlandse woorden uit de textielindustrie. De bijlagen D en E geven
resp. een plattegrond van Leiden en een kaart van de Zuidelijke Nederlanden
in de zeventiende eeuw. (Op laatstgenoemde kaart komt ook de plaats Armentières
voor). In bijlage F zijn tenslotte enkele stamreeksen van het Bourgondische-
en het Habsburgse Huis opgenomen.
De (fragment-)genealogie, die de basis vormt voor deze historische bijdrage, is beschreven in een apart deel, getiteld: "Philips Culpaer en zijn nageslacht".
Aan het begin van de zeventiende eeuw, toen Philips Culpaer vanuit
Armentières emigreerde naar Leiden, zag de wereld er in politiek opzicht heel
anders uit dan in onze twintigste eeuw. Op een beeld te krijgen hoe de staatkundige
verhoudingen er toen uitzagen moeten wij terug gaan tot de tijd dat het huis
van Bourgondie (1433-1482) over de Nederlanden regeerde.
In de volgende paragrafen zal daarom aandacht worden besteed aan de staatkundige
verhoudingen, de bestuurlijke verhoudingen en aan de kerkelijke stromingen aan
het einde van de Middeleeuwen en het begin van de Nieuwe Geschiedenis. De lokale
geschiedenis van Leiden zal daarbij in een ruimer kader worden geplaatst. Daarom
zullen eerst enkele hoofdlijnen worden getrokken met betrekking tot de internationale
ontwikkelingen.
De Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden zijn eeuwen lang een
speelbal geweest van buitenlandse vorstenhuizen. Toen Holland in 1428 deel werd
van een monarchie, was dit het einde van het feodale tijdperk. Onder een feodaal
stelsel wordt een middeleeuws staatsbestel verstaan, waarin de rechten en plichten
tussen een heer en zijn vazal zijn geregeld. Daarbij gaf de heer (leenheer)
aan de vazal (leenman) een stuk grond in leen tot diens onderhoud.
Later konden in plaats van grond ook ambten, zoals graaf en rechter in leen
worden gegeven. Zo'n leen was meestal erfelijk. Zo kon het gezag over hele landstreken
in leen worden gegeven. Het land werd dan in tal van kleine staatjes verdeeld.
De West-Europesche samenleving wordt in een groot deel van de
Middeleeuwen beheerst door oorlogen en opstanden. De afzonderlijke staten vormden
geen eenheid, maar bestonden uit een kunstmatige samenvoeging van allerlei graafschappen,
hertogdommen e.d. De heerser over een groep staten zag het als zijn voornaamste
taak om enerzijds zijn onderdanen te beschermen tegen vijandelijke aanvallen
en anderzijds zijn grondgebied steeds verder uit te breiden. Dan kon het gebeuren
dat de landkaart in betrekkelijk korte tijd geheel veranderde. Dit laatste gebeurde
soms op vreedzame wijze, maar ook dikwijls met militair geweld.
De wijzigingen, die op vreedzame wijze tot stand kwamen vonden meestal plaats
door middel van politiek getinte huwelijken. In het kader van onze familie-geschiedenis
is het huwelijk van Philips de Stoute (1363-1404) met Margaretha van Vlaanderen
4)
van belang. De familierelaties van het Bourgondische Huis zijn weergegeven in
bijlage F.
Philips de Stoute was een Bourgondische hertog, die zijn gebied
door een huwelijk met de erfdochter Margaretha van Vlaanderen aanzienlijk wist
te vergroten. Vervolgens wist hij in 1385 een belangrijk diplomatiek dubbel
huwelijk tot stand te brengen tussen zijn kinderen Jan en Margaretha met resp.
Margaretha en Willem, kinderen van de Beierse hertog Albrecht, die ook graaf
van Holland, Zeeland en Henegouwen was.
Zijn kleinzoon, Philips de Goede (1419-1467), profiteerde in 1433 van deze verbintenis,
want hij kreeg door erfopvolging, toen Jan van Beieren in 1425 kinderloos stierf,
het grafelijk gezag over Holland, Zeeland en Henegouwen. Vervolgens kreeg Philips
de Goede in 1441 nog het gezag over Luxemburg van de weduwe van Jan van Beieren.
Zijn achter-kleinzoon Karel de Stoute (1467-1477) probeerde door oorlogen een
geografisch aaneengesloten gebied te krijgen tussen Bourgondië en de Nederlanden.
Zo veroverde hij in 1473 het hertogdom Gelre.
De volgende diplomatiek belangrijke gebeurtenis was het huwelijk van Maria,
dochter van Karel de Stoute, met de Habsburger Maximiliaan van Oostenrijk. Maria
regeerde over het Bourgondische rijk van 1477-1482. Maximiliaan werd in 1493
verkozen tot keizer van het Duitse Rijk.
Hun zoon Philips de Schone zorgde voor nog een belangrijk diplomatiek huwelijk.
Hij huwde met Johanna van Castilië. Na de dood van zijn schoonmoeder, Isabella
van Castilië, werd hij tevens koning van Spanje. Dit grote gebied ging in 1516
over op Philips' zoon, Karel V.
Karel V volgde in 1519 zijn grootvader Maximiliaan op als keizer van het Duitse Rijk. In 1556 deed Karel V afstand van zijn regering over Spanje en de Nederlanden ten gunste van zijn zoon Philips II. Zijn broer Ferdinand kreeg het gezag over Centraal-Europa.
Philips II had zichzelf als taak gesteld om het opdringende Calvinisme
een halt toe te roepen en dit terug te dringen. Zijn optreden tegen de Nederlanden
werd echter een van de motieven tot een algemene opstand in deze gewesten tegen
de Spaanse overheersing. In de jaren 1566 en 1567 kwam het vooral in Vlaanderen
en Brabant tot een uitbarsting.
In die periode heeft Willem van Oranje geprobeerd om ook in Holland en Zeeland
een volksopstand te organiseren. Dit lukte uiteindelijk door een actie van de
Watergeuzen in 1572. Alva en zijn opvolger Requesens hadden slechts met gedeeltelijk
succes het opstandige gebied tot gehoorzaamheid aan Philips weten te brengen.
Met de val van Hondschoote in 1582 en die van Antwerpen in 1585 werden de Zuidelijke
Nederlanden door Parma weer aan de Spaanse koning onderworpen. Deze laatste
gebeurtenissen veroorzaakten een grote emigratiestroom naar de Noordelijke Nederlanden.
De gevolgen daarvan worden in par. 2.3 besproken.
In 1635 werden de Zuidelijke Nederlanden betrokken bij een strijd tussen Frankrijk en Spanje. Van oudsher was Vlaanderen een Frans leengebied. In het kader van de Dertigjarige Oorlog zag Frankrijk zijn kans schoon om Vlaanderen weer onder Frans bestuur te brengen. Hierdoor waren de Zuidelijke Nederlanden opnieuw het toneel van hevige strijd.
Vanaf 1587 waren de Noordelijke Nederlanden een afzonderlijke republiek: de Republiek der Verenigde Nederlanden. De Zuidelijke Nederlanden bleven tot 1714 direct of indirect onder Spaanse heerschappij.
Zeer ingrijpende gebeurtenissen in het persoonlijk leven van de burgerlijke bevolking in de Zuidelijke Nederlanden waren, zoals reeds eerder beschreven, de opstand tegen Spanje en de oorlog tussen Frankrijk en Spanje. Twee oorlogen hebben land en volk geteisterd n.l. de Tachtigjarige oorlog (1568-1648) en de Dertigjarige oorlog (1618-1648).
Tegen het eind van de Middeleeuwen was in Vlaanderen een bloeiende
textielnijverheid tot stand gekomen. In Frans-Vlaanderen was de omgeving van
de stad Hondschoote, waartoe ook Armentières behoorde, uitgegroeid tot een industrieel
centrum van de saai-industrie. Jarenlang was deze streek een geduchte concurrent
van het Leidse laken.
In de loop van de zestiende eeuw ging de productie van het Leidse laken sterk
achteruit. Als één van de redenen wordt genoemd dat de Leidse ondernemers niet
met hun tijd meegingen. De vraag naar het zware Leidse laken werd verdrongen
door het veel lichtere saai.
Hondschoote beleefde toen goede tijden. Hieraan kwam echter in 1582 een abrupt
einde. In de strijd tegen Spanje werd in dat jaar een groot gedeelte van Hondschoote
platgebrand en geplunderd. Eenzelfde lot ondergingen ook andere plaatsen in
de Zuidelijke Nederlanden.
Dit was voor veel Vlamingen de aanleiding om hun geboortegrond te verlaten en
uit te kijken naar een andere plaats om daar een nieuw leven te beginnen. Een
aantal ondernemers in de textielindustrie van Hondschoote maakte toen een gemeenschappelijk
plan om naar de Noordelijke Nederlanden te emigreren. Daartoe werd de stad Leiden
uitgekozen. Zij onderhandelden met het gemeentebestuur van Leiden over de voorwaarden,
waartoe zij bereid waren om als groep naar Leiden te komen. Hun voorwaarden
hielden o.a. in dat Leiden moest zorgen voor nieuwe voorschriften (keuren) die
afgestemd waren op hun productieproces. Verder verlangden zij dat nieuw-ingekomen
Vlamingen het poorterschap konden krijgen, vrijdom van ambacht, ontheffing van
entreegeld voor het ambacht, vrijstelling van de meesterproef.
Vervolgens verlangden zij dat nieuw-ingekomen Vlamingen gedurende 9 maanden
het recht hadden om onder dezelfde voorwaarden zich in Leiden te mogen vestigen.
Tenslotte verlangden zij dat Leiden voor hen een vollerij zou oprichten en voor
de nodige ramen zou zorgen voor het drogen van de lakens. Aan al deze voorwaarden
werd door het gemeentebestuur voldaan, met de restrictie dat zij tenminste 5
jaar poorter zouden blijven.
Hieruit blijkt wel hoe graag het gemeentebestuur de lakenindustrie, die tot een absoluut dieptepunt was gedaald, weer nieuw leven in wilde blazen. In die opzet zijn zij dan ook volledig geslaagd. Vanaf 1582 ontstond een vrijwel onafgebroken stroom van vluchtelingen naar Leiden. Wat dit voor gevolg heeft gehad voor de toename van de bevolking en van de bloei van de textielnijverheid wordt in par. 6.1 en 7.1.2 beschreven.
Posthumus 5)6)
geeft een zeer gedetailleerd overzicht van de immigratiestroom van 1575-1700.
Daarbij kon hij uitsluitend gebruik maken van de poortersboeken uit die tijd.
Dat poorterschap was nodig om zich als ondernemer te mogen vestigen. Het is
niet waarschijnlijk dat arbeiders zich lieten inschrijven. De getalsmatige gegevens
uit de poortersboeken geven daarom geen exacte aantallen vluchtelingen aan,
maar uitsluitend de tendens van de vluchtelingenstroom.
In deze lijsten komt voor het eerst de plaats Armentières voor, de geboorteplaats
van onze stamvader Philips Culpaer. Daaruit blijkt dat tussen 1575 en 1619 zich
36 personen uit Armentières als nieuw-ingekomen poorter lieten inschrijven en
tussen 1620 en 1699 waren dat er nog eens 29 personen. Zoals blijkt uit tabel
1 lieten in totaal 3.462 personen zich tussen 1575 en 1619 als nieuw-ingekomen
poorters inschrijven. Tussen 1620 en 1699 bedroeg dit aantal 7.167 personen.
Deze aantallen hebben betrekking op alle beroepsgroepen. Afkomstig uit de textielindustrie
waren dit tussen 1575 en 1619 in totaal 936 personen en tussen 1620 en 1699
waren dit in totaal 2.530 personen, die zich als nieuw-ingekomen poorter lieten
inschrijven.
Gebied van herkomst |
1575-1619 |
1620-1699 |
Overig Nederland |
864 |
3.543 |
Belgie |
1.330 |
1.049 |
Frankrijk |
848 |
979 |
Duitschland |
263 |
1.348 |
Engeland |
126 |
200 |
Overige landen |
31 |
48 |
Totaal |
3.462 |
7.167 |
Gemiddeld per jaar |
77 |
90 |
In de Bourgondische tijd (1433-1482) was het bestuur over de Nederlanden onder de regering van Philips de Goede aan een landvoogd toevertrouwd. Het graafschap Holland stond vanaf 1433 onder het gezag van een stadhouder. Deze bestuursvorm werd onder het Oostenrijkse Huis (1482-1581) verder uitgebouwd.
Toen Karel V in 1506 zijn vader opvolgde (Karel was toen 6 jaar), benoemde zijn voogd Maximiliaan zijn dochter Margaretha tot landvoogdes over de Nederlanden. Zij bestuurde het land vanuit Brussel. Onder haar bewind, dat 23 jaar duurde, werkte zij nauw samen met de hoge edelen van het land. Bij de uitoefening van haar taak werd zij bijgestaan door een Geheime Raad, die bestond uit bisschoppen, prinsen van het Bourgondische Huis, de Vliesridders en enkele hoge edelen. Sinds 1517 bestond er ook een Raad van Financieen, gevormd door hoge edelen en ambtenaren. Kort na de benoeming van haar opvolgster, Maria, werd ook de Raad van State ingesteld, bestaande uit Vliesridders, voorname edelen en rechtsgeleerden. Zij moesten de landvoogdes voorlichten bij belangrijke benoemingen en andere grote aangelegenheden betreffende de landsregering.
Ook op kerkelijk gebied ontstonden aan het eind van de Middeleeuwen grote veranderingen. Deze veranderingen worden uitvoerig beschreven door L. Knappert 8). In deze bijdrage zal uitsluitend aandacht worden besteed aan de godsdienstige ontwikkelingen in de periode van 1400-1600, voor zover deze van invloed zijn geweest op het persoonlijke leven van de burgers van Leiden.
Helaas zijn er over de vijftiende eeuw en het begin van de zestiende eeuw weinig gegevens bekend over de invloed, die de kerk op het dagelijks leven van de Leidse burger had. Toch is het weinige dat bekend is voldoende om een beeld te krijgen van het godsdienstige leven in die periode. Pas na 1550, toen de Reformatie vaste voet in Holland begon te krijgen, zijn er archiefbronnen in overvloed voorhanden. Om enigszins een beeld te krijgen hoe een belangrijk deel van de bevolking van het katholicisme overging naar het protestantisme, zijn de volgende ontwikkelingen binnen de Katholieke Kerk van belang.
*In het begin van de vijftiende eeuw kwam de beweging van de "moderne devotie" op gang 9). Deze mystieke beweging kan worden gekenmerkt als vroom, bespiegelend, trouw aan het kerkgeloof, opgaand in een leven dat afgewend is van wereldse gedachten. Het belangrijkste geschrift uit die dagen komt van Thomas a Kempis "Navolging van Christus", waarin een leven van godsdienstige bespiegelingen als het hoogste goed wordt aangeprezen. Hij was sub-prior van het klooster der Windesheimer Congregatie op de Agnietenberg bij Zwolle.
Als tegenhanger van deze mystieke beweging ontstond omstreeks 1520 de beweging der "Sacrementarieers" 10) 11). Zij predikten een symbolische opvatting van het Avondmaal, ontwikkelden een nieuwe leer van de Doop en verkondigden dat de strijd om het bestaan niet alleen met bidden kan worden volstreden, maar dat gehandeld moet worden om het ideaal te bereiken. Het belangrijkste boek, dat die opvattingen beschrijft komt van Hendrik van Bommel, geestelijke uit Utrecht, "de Somma der godliker Schrifturen". Dit boek, dat omstreeks 1523 verscheen, werd in duizenden exemplaren in de Nederlanden en in veel vertalingen over Europa verspreid
Een derde. stroming, die de geesten der mensen in die periode heeft beïnvloed is die der "Anabaptisten" 12). Deze beweging ontstond omstreeks 1530 in Zuid-Duitsland. Zij verkondigden de leer, dat iedereen de genade van God deelachtig kon worden en beschouwden de (her)doop als de bezegeling van die genade. Sommigen van hen. 'Wederdopers' genaamd, wilden zich geheel los maken van alle kerkelijke vormen, waren tegen de eed, tegen de oorlog en verkondigden de naderende komst van het Duizendjarig Rijk. Zij eisten een totale ommekeer van de maatschappij en hielden er anarchistische denkbeelden op na.
Enkele jaren daarvoor (in 1517) sloeg Maarten Luther zijn 95 stellingen aan de slotkapel te Wittenberg en dat was onbedoeld het begin van een nieuwe kerkelijke stroming n.l. de Reformatie. Hierin bestreed Luther een aantal stellingen der Kerk. Vier jaar later -in 1521- kwam het toch tot een breuk met de Kerk als gevolg van zijn uitspraken tijdens de Rijksdag te Worms 13). Zijn invloed was in Holland zo groot dat zelfs Erasmus in 1525 zei: "...het grootste deel der Hollanders kent Luthers leer". Door deze nieuwe beweging ontstond niet alleen een tweespalt op het kerkelijk terrein, maar deze beweging werkte ook door in de verhoudingen der gelovigen onderling.
Omstreeks 1560 werd Holland bezocht door Franse en Vlaamse predikers, die overal de leer van de Geneefse hervormer Calvijn verkondigden. In die tijd werden talrijke Calvinistische geschriften vanuit Enden in de Nederlanden verspreid en vonden daar gretig aftrek. Ondanks de strenge vervolgingen door de geestelijke en de wereldlijke overheid, won de Hervorming in de Nederlanden steeds meer veld 14).
Uit het bovenstaande blijkt dat de Reformatie niet een op zichzelf staande beweging is geweest. Er was in de daaraan vooraf gaande jaren reeds largo tijd een kritische opstelling geweest over de leer der Kerk. Daardoor waren de geesten als het ware rijp gemaakt voor een grote verandering. Met name de kerkhervorming vond een vruchtbare voedingsbodem.
Ook Leiden kwam steeds meer in de ban van de hervormingsgezinde
denkbeelden. Dit kwam onder andere tot uiting in de achteruitgang van
de bevolking van de kloosters. In 1514 bedroeg het aantal kloosterlingen
in Leiden ten minste 550; in 1542 daalde dit aantal tot 300 en bedroeg
in 1556 ongeveer 150 personen.Van de Leidse drukker Jan Stevensz. is bekend
dat hij behalve bijbelvertalingen, in 1519 ook vertalingen van Luthers
werken uitgaf.
De verbreiding van de hervormingsgedachten onder de bevolking had ook
tot gevolg dat de wereldlijke macht er zich mee ging bemoeien, omdat de
Keizer vond dat de bisschop van Utrecht te weinig deed om deze 'ketterij'
tegen te houden. De Keizer benoemde daartoe een kettermeester, die namens
de landsregering streng tegen de hervormers moest optreden. Deze gevreesde
inquisiteurs, die zich te Gorichem vestigden, ontboden de van 'ketterij'
verdachte personen naar Gorichem te komen. De stedelijke regeringen weigerden
echter deze personen uit te leveren.
Het eerste plakkaat tegen de 'ketters' werd in Leiden in april 1522 afgekondigd.
Dit plakkaat was vooral tegen de drukker Jan Stevensz. gericht. Hij werd
herhaaldelijk tevergeefs voor het Hof gedaagd, maar is nooit verschenen.
Uiteindelijk werd hij in 1524 voor het drukken van 'Lutherse boeken' voor
het leven uit Holland en Zeeland verbannen.
Ondanks alle maatregelen van de landsregering nam de 'Lutery'
in Leiden steeds meer toe. Aanvankelijk behoorden de aanhangers van deze
beweging tot de mindere stand, maar het duurde niet lang of ook priesters
deelden de hervormingsgezinde denkbeelden. Steeds groter werd het aantal
dergenen, die van de leer der Kerk afweken. Onder hen ook talrijke volgelingen
van Erasmus en leden van de Vroedschap. In de Leidse archieven wordt herhaaldelijk
melding gemaakt van pogingen van de Leidse regering om Leidse 'ketters'
op de Voorpoort in Den Haag te bevrijden.
In de lente van 1530 werden in de omtrek van Leiden grote vergaderingen
gehouden van ketters, die "aldaer één van hemluyden een groot boeck
op zijn schoot had ende daeruyt preecte, die H.Schrift uytlegde naer haerluyder
appetyte". Deze vergaderingen kunnen als een voorloper worden beschouwd
van de latere hagenpreken.
De komst van de Waalse vluchtelingen vanaf 1582 bevorderde de totstandkoming van de Waalse Kerk te Leiden. Over de geschiedenis van deze kerkelijke gemeente wordt in par. 9 bericht.